Les 3. SCHRIFT EN TRADITIE

"Sola scriptura",  "alleen de Schrift", zegt de protestant.

 "Nee, het is Schrift, Traditie en Leergezag", zegt de katholiek. Wat betreft het punt leergezag, daar komen we later in dit boek nog op terug. Hier gaan we in op Schrift en Traditie.

Het lijkt alsof protestanten en katholieken in deze belangrijke geloofskwestie niet nader tot elkaar kunnen komen en er altijd een diepe kloof zal blijven bestaan. Is er dan geen mogelijkheid om uit deze nu al eeuwenoude impasse te komen? Wat verstaat een katholiek eigenlijk onder de historische term ‘traditie’?

Er wordt in onze tijd vaak negatief aangekeken tegen tradities. Dit gebeurt door vrijzinnigen die afwillen van het dogmatische christendom en nieuwe wegen willen gaan. En evenzeer door evangelisch-charismatischen die van geen starre traditie willen weten, maar open willen staan voor steeds weer nieuwe en levende ervaringen van de Heilige Geest.

Beide groepen roepen daarvoor het Nieuwe Testament als getuige aan. Want Jezus zèlf waarschuwde toch tegen louter menselijke overleveringen die het Woord Gods ontkrachten? En daarmee zijn toch bepaalde "joodse tradities" bedoeld.

Dat kan inderdaad ook nù gebeuren, en daar moeten we bedacht op wezen. We mogen met starre tradities niet het werk van de Heilige Geest blokkeren.

Wat is traditie?

Daarnaast is het opvallend dat er ook evangelischen zijn, die oosters-orthodox of rooms-katholiek geworden zijn, omdat daar de traditie meer in ere wordt gehouden. Wat hebben die tradities dan voor aantrekkelijks in de zienswijze van deze christenen?

Dit wordt m.i. pas begrijpelijk voor ons als we weten te onderscheiden tussen twee soorten traditie of overlevering. Er is inderdaad enerzijds de traditie van gewoon-menselijke aard of louter kerkelijke oorsprong. Dat is voor de katholiek dan ‘traditie’ met een kleine letter. Anderzijds, wanneer de katholiek van een gezaghebbende geloofstraditie spreekt, gaat het om ‘Traditie’ met een hoofdletter. Hiermee wordt dan de apostolische Traditie of Overlevering bedoeld. Het gaat hier dus om de leringen van de apostelen zelf, die voor de eerste christenen als gezaghebbend golden.

Het is interessant dat ook de Schrift zèlf in het Nieuwe Testament ‘Traditie’ wordt genoemd, in onze Nederlandse vertalingen "schriftelijke overlevering" geheten (2 Thess. 2:15). Tegen deze Traditie zal geen christen, protestant noch katholiek, bezwaar aantekenen. We hebben daarom, als protestanten en katholieken, een gemeenschappelijk uitgangspunt: we aanvaarden beiden de Bijbel als het Woord van God.

Het verschil begint waar wij als protestanten alleen de Schrift aanvaarden als het gezaghebbende Woord van God, terwijl de katholieken ook de mondelinge apostolische Traditie als gezaghebbend Woord erkennen. Het belang van deze mondelinge traditie is volgens de katholieken niet, dat het "een aparte openbaring buiten de Schrift om" bevat, maar dat het een verduidelijking geeft van geloofszaken en dan vooral op het gebied van kerkelijke gebruiken die in het NT niet uitvoerig aan de orde komen, omdat ze mondeling werden overgeleverd en algemeen bekend waren.

Wat moeten we ons echter bij die mondelinge apostolische traditie voorstellen? Hoe dacht men daar in de eerste tijd van het christendom over? En is er voor die visie een herkenbare bijbelse grondslag?

Wat was voor de apostolische vader Clemens, de derde bisschop van Rome na de apostelen (+ ca. 101), die de apostelen nog heeft gekend, de hoogste norm voor zijn geloofsleven? De boeken van het Nieuwe Testament? Hij schrijft in zijn Brief:

"Laten we daarom de zinloze en ijdele gedachten varen en komen tot de roemrijke eerbiedwaardige regel (Gr. canon) van onze overlevering" (7).

Zijn norm is de canon van de overlevering. Wat verstaat hij daaronder? De ons welbekende canon van het Nieuwe Testament? Dat kan niet, want die was toen nog niet vastgelegd.

Hoe komt hij aan het criterium van de "canon van de overlevering (Gr. paradosis)"? Is dan het wijzen op de overlevering een eigen nieuw idee, dat hij persoonlijk heeft bedacht? We moeten echter bedenken dat hij nog instructies van de apostelen zelf heeft ontvangen. Kunnen we een aanwijzing vinden, dat hij dit kerkelijk criterium beslist van de apostelen moet hebben overgenomen?

Inderdaad spreekt Paulus over de norm van de overlevering en hij gebruikt hier hetzelfde woord ‘paradosis’:

"Zo dan, broeders, staat vast en houdt u aan de overleveringen, die u door ons, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk, geleerd zijn" (2 Thess. 2:15).

De "overlevering der apostelen" was dus zowel schriftelijk (d.m.v. brieven) als mondeling (dankzij de prediking).

Clemens bedoelt ontegensprekelijk: Ga niet zelf eigen leringen bedenken en ga niet fantaseren, maar houd je aan de leringen der apostelen.

De mondelinge traditie

Wanneer er in de oude kerk over Traditie wordt gesproken, omvat die dus meer dan alleen de Schrift. Ook het mondelinge onderwijs van de apostelen was gezaghebbend. Dat was niet alleen in het begin, dat is zo gebleven. Zo schreef bijvoorbeeld de kerkvader Basilius de Grote (330-379) in zijn boek over De Heilige Geest:

"Van de dogma’s en belijdenissen, die in de Kerk bewaard zijn, bezitten we sommige op grond van geschreven leer en andere ontvangen we uit de traditie der apostelen… Ze hebben beide evenveel gezag en we mogen ze niet tegenspreken."

Dan komt bij ons de belangrijke vraag op: welke leringen, die we in het Nieuwe Testament niet vinden, zouden dan mondeling zijn overgeleverd?

De grote leerstellige verschillen die er gerezen zijn tussen protestanten en katholieken - en soms ook tussen protestanten zelf - zijn het gevolg van het feit dat er in het NT niet uitvoerig over die leringen wordt gesproken. Zo weten we bijvoorbeeld in feite maar weinig over de dooppraktijk en de viering van de zondag en het avondmaal. Als er in het NT precies was uitgelegd hoe wij de woorden van Jezus: "Dit is mijn lichaam" en "Dit is mijn bloed" moeten uitleggen, of dat letterlijk of eerder symbolisch te verstaan is, zou er hoogstwaarschijnlijk hierover geen conflict tussen protestanten en katholieken zijn ontstaan.

Zowel voor- als tegenstanders van de kinderdoop baseren hun visie op het NT. Het is te begrijpen dat er op grond van de spaarzame gegevens hieromtrent verschillende interpretaties mogelijk zijn. Daarom kunnen wij ons de vraag stellen of we bij de oude kerkvaders waardevolle informatie kunnen vinden, hoe we bepaalde passages in de Bijbel dienen uit te leggen. Het is in ieder geval nuttig om tenminste van hùn bijbelse exegese kennis te nemen.

De kerkvader Irenaeus (120-202) bijvoorbeeld was een leerling van Polycarpus, die zelf een leerling van de apostel Johannes was. Polycarpus, rond het jaar 100 door de apostel als bisschop van Smyrna aangesteld, kon aan Irenaeus dus nog vertellen wat hij persoonlijk van de apostel Johannes had gehoord. Zo heeft Irenaeus het een en ander aan mondelinge overlevering meegemaakt. Hij vertelt bijvoorbeeld een verhaal over de apostel Johannes dat we uit het Nieuwe Testament niet kennen:

"Er zijn nog steeds mensen die hem hebben horen vertellen dat Johannes de discipel een badhuis in Efeze binnenging en daar (de ketter) Kerinthus zag, en hoe hij daarop naar buiten rende zonder te baden en uitriep: "Laat ons snel wegwezen; het badhuis zou in elkaar kunnen storten zolang Kerinthus, de vijand van de waarheid, binnen is" (Adv. Her. 3,4).

Dat verhaal kan heel goed authentiek zijn, want we weten uit het NT dat Johannes fel gekant was tegen ketters. Hij schroomt niet het woord antichrist te gebruiken voor gnostische ketters (1 Joh. 2:18 en 2 Joh. 7).

Nu voegt dit specifieke verhaal toevallig niets wezenlijks toe aan onze kennis over Johannes. Maar het is ook mogelijk dat we informatie inwinnen die iets nieuws toevoegt aan onze kennis omtrent de Schrift. We hebben al het voorbeeld gegeven hoe we van Justinus kunnen leren dat de verlichting waarover in Hebreeën 6:4 en 10:32 wordt geschreven, in feite op de doop duidt.

Nu doemt er een heel reëel probleem op, waar wij bij het lezen van de kerkvaders rekening mee moeten houden. Niet alles wat zij hebben geschreven stamt uit de apostolische Traditie. Dit blijkt o.a. uit het volgende:

Origenes (185-254) wilde zich houden aan de leringen der apostelen, maar uitte daarnaast soms ook persoonlijke inzichten. Hij beweerde o.a. dat de Joden niet meer naar het Beloofde Land zouden terugkeren. Dat is een historische vergissing geweest. Hij werd ook veroordeeld om zijn "leer van de alverzoening". Kerkvaders kunnen zich vergissen. We moeten onderscheid weten te maken tussen enerzijds persoonlijke inzichten en anderzijds oorspronkelijke apostolische leringen.

Het probleem wordt groter naarmate we verder in de tijd komen. Het is een feit dat na enige generaties de kennis betreffende hen die ons zijn voorgegaan, afzwakt. Zo weet ik nog het een en ander over mijn beide grootouders te vertellen, maar van mijn overgrootouders weet ik maar weinig. Irenaeus wist het nodige van de overlevering der apostelen, maar later doemt er een probleem op: hoe weten we of bepaalde gebruiken door de apostelen zijn geleerd of een nieuwigheid zijn?

Tertullianus (150-222 n.Chr.) zat daar al mee. Er werd bijvoorbeeld, zo schrijft hij, bij het dopen drie maal ondergedompeld of water over het hoofd gegoten, een traditie die begon vòòr het jaar 120 (zie de Didachè, VII) en in orthodoxe en oosterse kerken voortleeft tot op de huidige dag. Verder noemt hij het kruisteken dat door christenen werd gemaakt. In het NT wordt er helemaal geen gewag gemaakt van dergelijke gebruiken. Hoe weten we nu of zulke gebruiken door de apostelen werden voorgeschreven? Tertullianus kreeg toen al de vraag voorgelegd of zulke gebruiken, die we niet in het NT vinden, wel in acht genomen moeten worden. Een hele protestantse vraag.

Als protestant maken we geen kruisteken, omdat we dat niet in de Bijbel vinden. Als de apostelen dergelijke gebruiken hebben geleerd, kunnen wij er moeilijk wat tegen hebben. Maar hoe weten we of dat werkelijk zo is?

We zouden nogmaals kunnen denken aan het criterium van Augustinus:

"Wanneer een kerkelijk gebruik algemeen is en niet door een concilie ingesteld, maar altijd in acht is genomen, gelooft men met het volste recht dat het zeker door de apostelen is overgeleverd."

Het kruisteken was algemeen in gebruik in de oude kerk en is dat nog steeds bij oosters-orthodoxen en katholieken. Dit zou er dus op kunnen wijzen dat dit gebruik door apostelen is ingevoerd. De protestant zal hier meer aarzeling bij blijven voelen dan een katholiek.

In ieder geval hebben we hiermee geleerd hoe de katholiek aan de zogenaamde "toevoeging van de traditie" is gekomen.

Deutero-canonieke boeken

De katholiek gelooft meer dan een protestant. Hij gelooft in de Schrift, maar ook in mondelinge overlevering. Ook de Schrift zelf (met name het Oude Testament) bevat voor hem meer boeken. De deutero-canonieke boeken, waaronder de twee boeken der Makkabeeën, behoren er ook toe.

In hoeverre - zo kunnen we ons afvragen - heeft de aanvaarding door de katholieke kerk een bijbelse grondslag en kan het opnemen van die boeken in de canon van de Bijbel legitiem zijn? Deze deutero-canonieke boeken maakten deel uit van de Septuagint, de Griekse vertaling van het Oude Testament die door miljoenen Joden, die geen Hebreeuws meer kenden, al voor Jezus’ tijd gelezen werd. Nu, deze vertaling werd eveneens door de Joden-christenen en ook door de apostelen geregeld gebruikt en daaruit wordt in het NT vaak geciteerd. Dus de deutero-canonieke boeken hadden ook voor hen bijbels gezag.

De vraag is nu, of we een bevestiging kunnen vinden in het NT, dat de apostelen zich ook door deze deutero-canonieke boeken in de Septuagint lieten inspireren.

Hiervan kunnen we inderdaad een voorbeeld geven. Paulus schrijft namelijk in zijn eerste brief aan de Korintiërs:

"Wat zullen anders zij doen, die zich voor de doden laten dopen? Indien er in het geheel geen doden opgewekt worden, waarom laten zij zich nog voor hen dopen?" (1 Kor. 15:29).

Hoe komt Paulus aan deze redenering? Het blijkt dat hij zich hier heeft laten inspireren door de volgende passage in het boek der Makkabeeën.

"De volgende dag wijdden Judas en zijn mannen zich aan de dringende taak de lijken van de gevallenen te bergen en ze bij hun verwanten in hun familiegraf bij te zetten. Daarbij ontdekte men onder de kleren van al de gevallenen amuletten van de afgoden van Jamnia, dingen dus die de joden volgens de wet niet mogen bezitten. Toen was het voor allen duidelijk, waarom ze gesneuveld waren. Allen prezen de Heer, de rechtvaardige rechter, die het verborgene aan het licht brengt. Maar ze baden en smeekten ook, dat de zonde, door de gevallenen bedreven, geheel mocht worden vergeven. De edele Judas vermaande het volk zich van zonde vrij te houden; met eigen ogen hadden ze bij de gevallenen de gevolgen van de zonde kunnen aanschouwen. Daarna hield hij onder zijn soldaten een inzameling die twee duizend drachmen zilver opbracht. Hij zond dat geld naar Jeruzalem voor een zondeoffer. Dat was een mooie en edele daad, ingegeven door de gedachte aan de verrijzenis. Want als hij niet gehoopt had, dat de gevallenen zouden verrijzen, dan was het nutteloos en dwaas geweest voor de overledenen te bidden" (2 Makk. 12:39-44).

Paulus las de Septuagint en kende daarom deze gedachtegang uit het boek der Makkabeeën. Hij paste die in zijn eigen brief toe op het zich laten dopen voor doden: wat voor zin heeft het nog iets voor een overledene te doen (zich te laten dopen voor hem), als er geen opstanding uit de doden is? We mogen dan ook veronderstellen dat hij aansloot bij de redenering uit het boek der Makkabeeën.

Uit deze voorbeelden mogen we afleiden dat het aanvaarden van de mondelinge traditie en van de deutero-canonieke boeken voor de leiders uit de oude kerk geen afval van hun christelijk geloof betekende, maar juist trouw aan de apostolische lering. Als we begrijpen hoe dergelijke opvattingen zijn ontstaan, zullen we als christenen minder gauw de denigrerende verval-theorie hanteren.

Gemeenschappelijke traditie

Daarbij komt dat we er als protestanten niet vaak van bewust zijn dat we naast de Schrift ook wel degelijk traditie erkennen.

Met uitzondering van de Jehovah’s getuigen geloven alle orthodoxe protestanten met de katholieken in de Drieëenheid: Vader, Zoon en Heilige Geest. De Jehovah’s getuigen geloven niet in de Drieëenheid, omdat ze zeggen – terecht - dat dit begrip niet in de Nieuwe Testament te vinden is. Inderdaad, deze term stamt uit de traditie.

De apologeet Theophilus van Antiochië (115-181) was één van de eersten, die het begrip ‘drieëenheid’ (in het Grieks ‘triados’) gebruikte. Protestanten en katholieken zijn er echter samen van overtuigd dat dit een legitieme omschrijving is van de bijbelse gegevens. We hoeven er niet over uit te weiden, dat er een doorgaande lijn bestaat vanuit het Nieuwe Testament naar het trinitaire denken van de oude kerkvaders. Dat betekent dus dat niet alles wat uit de traditie stamt, perse onwaar hoeft te zijn. De oude kerkvaders die allen trinitair dachten, hebben in deze fundamentele geloofskwestie het zuivere Evangelie verkondigd en verdedigd.

Hetzelfde geldt voor het ideaal van het monogame huwelijk (de Mormonen die zich er tegen verzetten, zijn ervan teruggekomen). Ook de instelling van het monogame huwelijk is een kwestie van traditie. Ook hier zijn protestanten en katholieken ervan overtuigd dat dit het bijbelse ideaal is.

Ook de canonvorming van het NT is een kwestie van traditie. De geschriften van het NT zijn niet als canon kant en klaar uit de hemel gevallen, maar ze zijn door mensen geschreven, vervolgens door de oude kerkleiders overgeleverd en tenslotte hebben die bepaald welke boeken tot de canon behoorden. Hun canonvorming nemen we als protestanten ook als betrouwbaar aan.

De betrouwbaarheid van de canon staat en valt met de betrouwbaarheid van de oude kerkvaders. Want als ze niet zuiver zouden zijn geweest in hun geloofsverkondiging, dan kunnen ze, zoals bijvoorbeeld Jacob Slavenburg in zijn boek Valsheid in geschrifte beweert, aan de canon van het NT hebben geknoeid. Als we de betrouwbaarheid van de canon willen verdedigen, is de betrouwbaarheid van de kerkelijke leiders in de vroege kerk van het allergrootste belang.

Het feit dat de apostolische vaders, zoals we hebben gezien, veelvuldig uit het NT citeren, is van groot belang voor de datering van het NT. Volgens moderne bijbel-kritische theologen is het NT pas laat geschreven en wel na de apostolische tijd, zodat het geen verslag meer kan zijn van ooggetuigen, maar een weergave moet zijn van latere gemeentetheologie. Maar als deze apostolische vaders, die direct na de tijd der apostelen hun werk hebben gedaan, het NT reeds hebben gekend, kan het schrijven ervan niet hun werk zijn geweest. Dat moet reeds eerder zijn gebeurd en wel reeds ten tijde van de apostelen. Dan is het getuigenis van de kerkvader Irenaeus en anderen in de vroege kerk waarachtig dat de Evangeliën geschreven zijn door de apostelen of een van hun naaste medewerkers.

Als de oude kerkvaders wat betreft de fundamenten van het geloof zuiver hebben gedacht en het ware Evangelie hebben verdedigd, moeten we dan toch constateren, dat ze op andere gebieden – bijvoorbeeld de goede werken en de eucharistie – wel van het oorspronkelijke christelijke geloof zijn afgevallen, zoals men beweert? Dat zullen we nader onderzoeken.

 

VRAGEN

1. Wat was voor de oude kerkvaders het belang van de mondelinge traditie naast de Schrift?

2. Wat verstaat een katholiek eigenlijk onder de historische term 'traditie'?